SASS
Plattdeutsches
Netzwörterbuch
SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien
öffnen
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Suchen
Menü
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Verben
schrappen
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
schürfen
[sich auf dem Boden schürfend bewegen]
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdn/sich
rasieren
[nass: den Bart u. Anderes]
een/sik
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdn/sich etw
rasieren
[nass: den Bart u. Anderes]
een/sik wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
auf/an etw
schaben
[auf/an etw mit Geräusch entlangscheuern]
op/up/an wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
schürfen
[die Haut]
sik
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich etw
schürfen
[die Haut]
sik wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
abschaben
[in allen hd Bed]
wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
rasieren
[nass: den Bart u. Anderes]
wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
schaben
[etw durch Schaben/Raspeln zerkleinern]
wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
schürfen
[oberste Bodenschicht; Braunkohle]
wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw aus etw
kratzen
wat ut wat
schrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
Ausdrücke, Redensarten, Wendungen
anzeigen
etw
zusammenkratzen
wat
op'n
/
up'n
Dutt
/
Hümpel
kratzen
/
kleien
/
raken
/
schrapen
etw
zusammenscharren
wat
op'n
/
up'n
Dutt
/
Hümpel
kratzen
/
kleien
/
raken
/
schrapen
weitere Treffer anzeigen
weitere Treffer
Verben
anzeigen
jmdn
ausschelten
een
afschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdn
ausschimpfen
een
afschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdn
fertigmachen
[jmdn scharf tadeln]
een
afschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
abkratzen
[etw durch Kratzen entfernen]
wat
afschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
abschaben
[in allen hd Bed]
wat
afschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
ankratzen
wat
anschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
zusammenkratzen
wat
tohoopschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
zusammenscharren
wat
tohoopschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
zusammenkratzen
wat
tosamenschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
zusammenscharren
wat
tosamenschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw von etw
schaben
[etw von etw schabend entfernen]
wat vun wat
afschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
abkratzen
[etw durch Kratzen entfernen]
wat
wegschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
wegkratzen
wat
wegschrapen
Konjugation
×
Konjugation von schrapen
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
schrapen; schraap, schraapt
ik
schraap
schraap
(schraapde)
schraapt
du
schraapst
schraapst
(schraapdest)
he/se/dat
schraapt
schraap
(schraapde)
wi/ji/Se/se
schraapt
(schrapen)
schrapen
(schraapden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
zum Seitenanfang