Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Substantive

Braten

Braden m, Pl.: Bradens

Verben

braten

braden

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
braden; braad, braadt	ik	braad	braad	braadt/braden
	du	braadst	braadst
	he/se/dat	braadt	braad
	wi/ji/Se/se	braadt (braden)	braden

(in Klammern regionale Nebenformen)

schmoren [Person: großer Hitze/heißer Sonne ausgesetzt sein]

braden

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
braden; braad, braadt	ik	braad	braad	braadt/braden
	du	braadst	braadst
	he/se/dat	braadt	braad
	wi/ji/Se/se	braadt (braden)	braden

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw braten

wat braden

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
braden; braad, braadt	ik	braad	braad	braadt/braden
	du	braadst	braadst
	he/se/dat	braadt	braad
	wi/ji/Se/se	braadt (braden)	braden

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw ausbraten [etw bis zum Garsein braten]

wat goor braden

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
braden; braad, braadt	ik	braad	braad	braadt/braden
	du	braadst	braadst
	he/se/dat	braadt	braad
	wi/ji/Se/se	braadt (braden)	braden

(in Klammern regionale Nebenformen)

Adjektive und Adverbien

gebraten

braden

Ausdrücke, Redensarten, Wendungenanzeigen

weitere Treffer anzeigen

weitere Treffer

Substantiveanzeigen

Verbenanzeigen

zum Seitenanfang