Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Substantive

Aufschlüsselung

Opdelen f na enen Slötel

Aufteilung

Opdelen f, Pl.: Opdelen/~s

Entflechtung [eines Konzerns]

Opdelen f, Pl.: Opdelen/~s

Gliederung [das Gliedern/Aufteilen]

Opdelen f, Pl.: Opdelen/~s

Schlüsselung

Opdelen f na enen Slötel

Verben

etw aufsplitten

wat opdelen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
delen; deel, deelt	ik	deel	deel (deelde)	deelt
	du	deelst	deelst (deeldest)
	he/se/dat	deelt	deel (deelde)
	wi/ji/Se/se	deelt (delen)	delen (deelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw aufteilen [in allen hd Bed]

wat opdelen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
delen; deel, deelt	ik	deel	deel (deelde)	deelt
	du	deelst	deelst (deeldest)
	he/se/dat	deelt	deel (deelde)
	wi/ji/Se/se	deelt (delen)	delen (deelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw entflechten [Konzern aufspalten]

wat opdelen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
delen; deel, deelt	ik	deel	deel (deelde)	deelt
	du	deelst	deelst (deeldest)
	he/se/dat	deelt	deel (deelde)
	wi/ji/Se/se	deelt (delen)	delen (deelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

Ausdrücke, Redensarten, Wendungenanzeigen

weitere Treffer anzeigen

zum Seitenanfang