Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw/sich konsolidieren

wat/sik konsolideren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
konsolideren; konsolideer, konsolideert	ik	konsolideer	konsolideer (konsolideerde)	konsolideert
	du	konsolideerst	konsolideerst (konsolideerdest)
	he/se/dat	konsolideert	konsolideer (konsolideerde)
	wi/ji/Se/se	konsolideert (konsolideren)	konsolideren (konsolideerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw/sich konsolidieren

wat/sik kunsolideren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
kunsolideren; kunsolideer, kunsolideert	ik	kunsolideer	kunsolideer (kunsolideerde)	kunsolideert
	du	kunsolideerst	kunsolideerst (kunsolideerdest)
	he/se/dat	kunsolideert	kunsolideer (kunsolideerde)
	wi/ji/Se/se	kunsolideert (kunsolideren)	kunsolideren (kunsolideerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

Ausdrücke, Redensarten, Wendungenanzeigen

zum Seitenanfang