SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien öffnen




Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Substantive
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler]
Faxenmaker m, Pl.: Faxenmakers
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Faxenmakerin f, Pl.: Faxenmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Faxenmakersche f, Pl.: Faxenmakerschen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler]
Fisematentenmaker m, Pl.: Fisematentenmakers
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Fisematentenmakerin f, Pl.: Fisematentenmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Fisematentenmakersche f, Pl.: Fisematentenmakerschen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler]
Grappenmaker m, Pl.: Grappenmakers
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Grappenmakerin f, Pl.: Grappenmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Grappenmakersche f, Pl.: Grappenmakerschen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler]
Kneepmaker m, Pl.: Kneepmakers
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Kneepmakerin f, Pl.: Kneepmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Kneepmakersche f, Pl.: Kneepmakerschen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler/~in]
Quant m (old), Pl.: Quanten
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler/~in]
Racker m, Pl.: Rackers
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler]
Schelm m, Pl.: Schelmen/Schelms
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Schelmin f, Pl.: Schelminnen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Schelmsche f, Pl.: Schelmschen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler/~in]
Sleef [εɪ] m, Pl.: Slefen/Sleefs
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler/~in]
Slüngel m, Pl.: Slüngels
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler/~in]
Sluusohr n, Pl.: Sluusohren
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler]
Spitzboov m, Pl.: Spitzboven
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Spitzboovsche f, Pl.: Spitzboovschen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespielerin]
Spitzbovin f, Pl.: Spitzbovinnen
Spaßvogel [Spaßvogel + Streichespieler/~in]
Ulenspegel m, Pl.: Ulenspegels
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spaaßvagel m, Pl.: Spaaßvageln/~vagels
Spaßvogel [Spaßvogel]
Geck m, Pl.: Gecken
Spaßvogel [Spaßvogel]
Hansnarr m, Pl.: Hansnarren
Spaßvogel [Spaßvogel]
Hanswust m, Pl.: Hanswüst
Spaßvogel [Spaßvogel]
Klonin f, Pl.: Kloninnen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Kloon [ɔʊ] m, Pl.: Kloons
Spaßvogel [Spaßvogel]
Kloonsche f, Pl.: Kloonschen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Komiker m, Pl.: Komikers
Spaßvogel [Spaßvogel]
Komikerin f, Pl.: Komikerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Komikersche f, Pl.: Komikerschen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Narr m, Pl.: Narren
Spaßvogel [Spaßvogel]
Narrsche f, Pl.: Narrschen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Pojatz m, Pl.: Pojatzen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Püjatz m, Pl.: Püjatzen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Schalk m, Pl.: Schalks
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spaaßmaker m, Pl.: Spaaßmakers
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spaaßmakerin f, Pl.: Spaaßmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spaaßmakersche f, Pl.: Spaaßmakerschen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spalkmaker m, Pl.: Spalkmakers
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spalkmakerin f, Pl.: Spalkmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spalkmakersche f, Pl.: Spalkmakerschen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spijökenmaker m, Pl.: Spijökenmakers
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spijökenmakerin f, Pl.: Spijökenmakerinnen
Spaßvogel [Spaßvogel]
Spijökenmakersche f, Pl.: Spijökenmakerschen
zum Seitenanfang