Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Substantive

Sehnsucht

Smacht m, Pl.: Smachten

Verben

schmachten [Entbehrung leiden]

smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

nach jmdm/etw schmachten [leidend nach jmdm/etw verlangen]

na een/wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw ersehnen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw erträumen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw erträumen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

sich etw herbeisehnen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

sich etw herbeiwünschen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

nach etw lechzen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

sich nach etw sehnen

na wat smachten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
smachten; smacht, smacht	ik	smacht	smacht (smachtde, smachtede)	smacht
	du	smachtst (smachtest)	smachtst (smachtdest, smachtedest)
	he/se/dat	smacht (smachtet)	smacht (smachtde, smachtede)
	wi/ji/Se/se	smacht (smachten)	smachten (smachteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

weitere Treffer anzeigen

weitere Treffer

Verbenanzeigen

zum Seitenanfang