SASS
Plattdeutsches
Netzwörterbuch
SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien
öffnen
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Suchen
Menü
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Verben
sich
delektieren
sik
verlusteren
(schl-holst, salopp)
Konjugation
×
Konjugation von verlusteren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
verlusteren; verlusteer, verlusteert
ik
verlusteer
verlusteer
(verlusteerde)
verlusteert
du
verlusteerst
verlusteerst
(verlusteerdest)
he/se/dat
verlusteert
verlusteer
(verlusteerde)
wi/ji/Se/se
verlusteert
(verlusteren)
verlusteren
(verlusteerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
ergötzen
sik
verlusteren
(schl-holst, salopp)
Konjugation
×
Konjugation von verlusteren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
verlusteren; verlusteer, verlusteert
ik
verlusteer
verlusteer
(verlusteerde)
verlusteert
du
verlusteerst
verlusteerst
(verlusteerdest)
he/se/dat
verlusteert
verlusteer
(verlusteerde)
wi/ji/Se/se
verlusteert
(verlusteren)
verlusteren
(verlusteerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
amüsieren
[sich vergnügen]
sik
verlusteren
Konjugation
×
Konjugation von verlusteren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
verlusteren; verlusteer, verlusteert
ik
verlusteer
verlusteer
(verlusteerde)
verlusteert
du
verlusteerst
verlusteerst
(verlusteerdest)
he/se/dat
verlusteert
verlusteer
(verlusteerde)
wi/ji/Se/se
verlusteert
(verlusteren)
verlusteren
(verlusteerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
vergnügen
[sich vergnügen]
sik
verlusteren
Konjugation
×
Konjugation von verlusteren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
verlusteren; verlusteer, verlusteert
ik
verlusteer
verlusteer
(verlusteerde)
verlusteert
du
verlusteerst
verlusteerst
(verlusteerdest)
he/se/dat
verlusteert
verlusteer
(verlusteerde)
wi/ji/Se/se
verlusteert
(verlusteren)
verlusteren
(verlusteerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
verlustieren
[sich vergnügen]
sik
verlusteren
Konjugation
×
Konjugation von verlusteren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
verlusteren; verlusteer, verlusteert
ik
verlusteer
verlusteer
(verlusteerde)
verlusteert
du
verlusteerst
verlusteerst
(verlusteerdest)
he/se/dat
verlusteert
verlusteer
(verlusteerde)
wi/ji/Se/se
verlusteert
(verlusteren)
verlusteren
(verlusteerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
zum Seitenanfang