Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

schocken [erschrecken lassen]

schockeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schockeren; schockeer, schockeert	ik	schockeer	schockeer (schockeerde)	schockeert
	du	schockeerst	schockeerst (schockeerdest)
	he/se/dat	schockeert	schockeer (schockeerde)
	wi/ji/Se/se	schockeert (schockeren)	schockeren (schockeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn erschrecken

een schockeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schockeren; schockeer, schockeert	ik	schockeer	schockeer (schockeerde)	schockeert
	du	schockeerst	schockeerst (schockeerdest)
	he/se/dat	schockeert	schockeer (schockeerde)
	wi/ji/Se/se	schockeert (schockeren)	schockeren (schockeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn schocken [jmdn erschrecken]

een schockeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schockeren; schockeer, schockeert	ik	schockeer	schockeer (schockeerde)	schockeert
	du	schockeerst	schockeerst (schockeerdest)
	he/se/dat	schockeert	schockeer (schockeerde)
	wi/ji/Se/se	schockeert (schockeren)	schockeren (schockeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn schockieren

een schockeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schockeren; schockeer, schockeert	ik	schockeer	schockeer (schockeerde)	schockeert
	du	schockeerst	schockeerst (schockeerdest)
	he/se/dat	schockeert	schockeer (schockeerde)
	wi/ji/Se/se	schockeert (schockeren)	schockeren (schockeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang