Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Substantive

Erschaffung

Schapen f, Pl.: Schapen/~s

Pfanne [für den Herd]

Schapen m, Pl.: Schapen/~s

Schaffen [Erschaffen]

Schapen n

Verben

etw bilden [etw künstlerisch gestalten]

wat schapen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schapen; schaap, schaapt	ik	schaap	schaap	schapen
	du	schaapst	schaapst
	he/se/dat	schaapt	schaap
	wi/ji/Se/se	schaapt (schapen)	schapen

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw erschaffen

wat schapen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schapen; schaap, schaapt	ik	schaap	schaap	schapen
	du	schaapst	schaapst
	he/se/dat	schaapt	schaap
	wi/ji/Se/se	schaapt (schapen)	schapen

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw hervorbringen [etw schöpferisch entstehen lassen]

wat schapen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schapen; schaap, schaapt	ik	schaap	schaap	schapen
	du	schaapst	schaapst
	he/se/dat	schaapt	schaap
	wi/ji/Se/se	schaapt (schapen)	schapen

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw schaffen [etw erschaffen]

wat schapen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schapen; schaap, schaapt	ik	schaap	schaap	schapen
	du	schaapst	schaapst
	he/se/dat	schaapt	schaap
	wi/ji/Se/se	schaapt (schapen)	schapen

(in Klammern regionale Nebenformen)

Adjektive und Adverbien

geschaffen [erschaffen]

schapen

weitere Treffer anzeigen

zum Seitenanfang