Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw implementieren

wat realiseren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
realiseren; realiseer, realiseert	ik	realiseer	realiseer (realiseerde)	realiseert
	du	realiseerst	realiseerst (realiseerdest)
	he/se/dat	realiseert	realiseer (realiseerde)
	wi/ji/Se/se	realiseert (realiseren)	realiseren (realiseerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw realisieren

wat realiseren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
realiseren; realiseer, realiseert	ik	realiseer	realiseer (realiseerde)	realiseert
	du	realiseerst	realiseerst (realiseerdest)
	he/se/dat	realiseert	realiseer (realiseerde)
	wi/ji/Se/se	realiseert (realiseren)	realiseren (realiseerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw umsetzen [etw verwirklichen]

wat realiseren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
realiseren; realiseer, realiseert	ik	realiseer	realiseer (realiseerde)	realiseert
	du	realiseerst	realiseerst (realiseerdest)
	he/se/dat	realiseert	realiseer (realiseerde)
	wi/ji/Se/se	realiseert (realiseren)	realiseren (realiseerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw verwirklichen

wat realiseren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
realiseren; realiseer, realiseert	ik	realiseer	realiseer (realiseerde)	realiseert
	du	realiseerst	realiseerst (realiseerdest)
	he/se/dat	realiseert	realiseer (realiseerde)
	wi/ji/Se/se	realiseert (realiseren)	realiseren (realiseerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang