SASS
Plattdeutsches
Netzwörterbuch
SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien
öffnen
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Suchen
Menü
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Substantive
Polier
Poleer
m
, Pl.: Poleren
Verben
etw
glatt
polieren
wat
glatt
poleren
Konjugation
×
Konjugation von poleren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
poleren; poleer, poleert
ik
poleer
poleer
(poleerde)
poleert
du
poleerst
poleerst
(poleerdest)
he/se/dat
poleert
poleer
(poleerde)
wi/ji/Se/se
poleert
(poleren)
poleren
(poleerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
polieren
wat
poleren
Konjugation
×
Konjugation von poleren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
poleren; poleer, poleert
ik
poleer
poleer
(poleerde)
poleert
du
poleerst
poleerst
(poleerdest)
he/se/dat
poleert
poleer
(poleerde)
wi/ji/Se/se
poleert
(poleren)
poleren
(poleerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
wienern
wat
poleren
Konjugation
×
Konjugation von poleren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
poleren; poleer, poleert
ik
poleer
poleer
(poleerde)
poleert
du
poleerst
poleerst
(poleerdest)
he/se/dat
poleert
poleer
(poleerde)
wi/ji/Se/se
poleert
(poleren)
poleren
(poleerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
weitere Treffer anzeigen
weitere Treffer
Substantive
anzeigen
Maurerpolier
Murerpoleer
m
, Pl.: Murerpoleren
Verben
anzeigen
etw
glattpolieren
wat
glattpoleren
Konjugation
×
Konjugation von poleren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
poleren; poleer, poleert
ik
poleer
poleer
(poleerde)
poleert
du
poleerst
poleerst
(poleerdest)
he/se/dat
poleert
poleer
(poleerde)
wi/ji/Se/se
poleert
(poleren)
poleren
(poleerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
interpolieren
wat
interpoleren
Konjugation
×
Konjugation von poleren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
poleren; poleer, poleert
ik
poleer
poleer
(poleerde)
poleert
du
poleerst
poleerst
(poleerdest)
he/se/dat
poleert
poleer
(poleerde)
wi/ji/Se/se
poleert
(poleren)
poleren
(poleerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
nachpolieren
wat
napoleren
Konjugation
×
Konjugation von poleren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
poleren; poleer, poleert
ik
poleer
poleer
(poleerde)
poleert
du
poleerst
poleerst
(poleerdest)
he/se/dat
poleert
poleer
(poleerde)
wi/ji/Se/se
poleert
(poleren)
poleren
(poleerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
zum Seitenanfang