Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

jmdm etw einbimsen

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einbläuen

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw eindrillen [zivil]

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einexerzieren

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einhämmern

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einimpfen [einem Menschen]

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einpauken

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einpeitschen

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einprägen

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einprügeln

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw einschärfen

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw eintrichtern

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw infiltrieren [jmdm etw einflößen]

een wat intrechtern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trechtern; trechter, trechtert	ik	trechter	trechter (trechterde)	trechtert
	du	trechterst	trechterst (trechterdest)
	he/se/dat	trechtert	trechter (trechterde)
	wi/ji/Se/se	trechtert (trechtern)	trechtern (trechterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang