SASS
Plattdeutsches
Netzwörterbuch
SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien
öffnen
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Suchen
Menü
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Verben
jmdm etw
einbimsen
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
eindrillen
[zivil]
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
eindrillen
[militärisch u. zivil]
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einexerzieren
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einexerzieren
[militärisch u. zivil]
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einhämmern
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einimpfen
[einem Menschen]
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einpauken
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einpeitschen
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einprägen
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einprügeln
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
einschärfen
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
jmdm etw
eintrichtern
een wat
inexerzeren
Konjugation
×
Konjugation von exerzeren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
exerzeren; exerzeer, exerzeert
ik
exerzeer
exerzeer
(exerzeerde)
exerzeert
du
exerzeerst
exerzeerst
(exerzeerdest)
he/se/dat
exerzeert
exerzeer
(exerzeerde)
wi/ji/Se/se
exerzeert
(exerzeren)
exerzeren
(exerzeerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
zum Seitenanfang