SASS
Plattdeutsches
Netzwörterbuch
SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien
öffnen
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Suchen
Menü
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Verben
mit jmdm
flirten
mit een
charmereren
Konjugation
×
Konjugation von charmereren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
charmereren; charmereer, charmereert
ik
charmereer
charmereer
(charmereerde)
charmereert
du
charmereerst
charmereerst
(charmereerdest)
he/se/dat
charmereert
charmereer
(charmereerde)
wi/ji/Se/se
charmereert
(charmereren)
charmereren
(charmereerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
mit jmdm
liebäugeln
mit een
charmereren
Konjugation
×
Konjugation von charmereren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
charmereren; charmereer, charmereert
ik
charmereer
charmereer
(charmereerde)
charmereert
du
charmereerst
charmereerst
(charmereerdest)
he/se/dat
charmereert
charmereer
(charmereerde)
wi/ji/Se/se
charmereert
(charmereren)
charmereren
(charmereerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
poussieren
mit een
charmereren
Konjugation
×
Konjugation von charmereren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
charmereren; charmereer, charmereert
ik
charmereer
charmereer
(charmereerde)
charmereert
du
charmereerst
charmereerst
(charmereerdest)
he/se/dat
charmereert
charmereer
(charmereerde)
wi/ji/Se/se
charmereert
(charmereren)
charmereren
(charmereerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
schäkern
[scherzend/neckend flirten]
mit een
charmereren
Konjugation
×
Konjugation von charmereren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
charmereren; charmereer, charmereert
ik
charmereer
charmereer
(charmereerde)
charmereert
du
charmereerst
charmereerst
(charmereerdest)
he/se/dat
charmereert
charmereer
(charmereerde)
wi/ji/Se/se
charmereert
(charmereren)
charmereren
(charmereerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
weitere Treffer anzeigen
weitere Treffer
Verben
anzeigen
herumpoussieren
rümcharmereren
Konjugation
×
Konjugation von charmereren
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
charmereren; charmereer, charmereert
ik
charmereer
charmereer
(charmereerde)
charmereert
du
charmereerst
charmereerst
(charmereerdest)
he/se/dat
charmereert
charmereer
(charmereerde)
wi/ji/Se/se
charmereert
(charmereren)
charmereren
(charmereerden)
(in Klammern regionale Nebenformen)
zum Seitenanfang