SASS
Plattdeutsches
Netzwörterbuch
SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien
öffnen
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hoch > Platt
Platt > Hoch
Suchen
Menü
Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde
Hochdeutsch
Plattdeutsch
direkte Treffer
Substantive
Verbreiterung
Verbreden
f
, Pl.: Verbreden/~s
Verbreitung
Verbreden
f
, Pl.: Verbreden/~s
Verben
sich
ausweiten
sik
verbreden
3
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
ausbreiten
sik
verbreden
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
sich
verbreitern
sik
verbreden
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw/sich
verbreiten
[in allen hd Bed]
wat/sik
verbreden
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
verbreitern
wat
verbreden
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
weitere Treffer anzeigen
weitere Treffer
Verben
anzeigen
etw
herumtragen
wat
wiederverbreden
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
etw
weiterverbreiten
wat
wiederverbreden
Konjugation
×
Konjugation von breden
Infinitiv; Imperativ (sg, pl)
Person
Präsens
Präteritum
Partizip II
breden; breed, breedt
ik
breed
breed
(breedte, bredete)
breedt
du
breedst
(bredest)
breedst
(breedtest, bredetest)
he/se/dat
breedt
(bredet)
breed
(breedte, bredete)
wi/ji/Se/se
breedt
(breden)
breden
(breedten, bredeten)
(in Klammern regionale Nebenformen)
zum Seitenanfang