Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

jmdn einkriegen [jmdn einholen]

een ophalen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
halen; haal, haalt	ik	haal	haal (haalde)	haalt
	du	haalst	haalst (haaldest)
	he/se/dat	haalt	haal (haalde)
	wi/ji/Se/se	haalt (halen)	halen (haalden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn einkriegen [jmdn einholen]

een uphalen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
halen; haal, haalt	ik	haal	haal (haalde)	haalt
	du	haalst	haalst (haaldest)
	he/se/dat	haalt	haal (haalde)
	wi/ji/Se/se	haalt (halen)	halen (haalden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn einkriegen [jmdn einholen]

een inhalen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
halen; haal, haalt	ik	haal	haal (haalde)	haalt
	du	haalst	haalst (haaldest)
	he/se/dat	haalt	haal (haalde)
	wi/ji/Se/se	haalt (halen)	halen (haalden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn einkriegen [jmdn einholen]

een binnenhalen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
halen; haal, haalt	ik	haal	haal (haalde)	haalt
	du	haalst	haalst (haaldest)
	he/se/dat	haalt	haal (haalde)
	wi/ji/Se/se	haalt (halen)	halen (haalden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

sich einkriegen

sik tohooprieten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
rieten; riet, riet	ik	riet	reet	reten
	du	rittst	reetst
	he/se/dat	ritt	reet
	wi/ji/Se/se	riet (rieten)	reten

(in Klammern regionale Nebenformen)

sich einkriegen

sik tosamenrieten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
rieten; riet, riet	ik	riet	reet	reten
	du	rittst	reetst
	he/se/dat	ritt	reet
	wi/ji/Se/se	riet (rieten)	reten

(in Klammern regionale Nebenformen)

sich einkriegen

sik faten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
faten; faat, faat	ik	faat	faat (faatde, fatede)	faat
	du	faatst (fatest)	faatst (faatdest, fatedest)
	he/se/dat	faat (fatet)	faat (faatde, fatede)
	wi/ji/Se/se	faat (faten)	faten (faatden, fateden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

weitere Treffer anzeigen

weitere Treffer

Verbenanzeigen

zum Seitenanfang