Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

fortrücken

wegschaken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schaken; schaak, schaakt	ik	schaak	schaak	schaken
	du	schaakst	schaakst
	he/se/dat	schaakt	schaak
	wi/ji/Se/se	schaakt (schaken)	schaken

(in Klammern regionale Nebenformen)

wegrücken

wegschaken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schaken; schaak, schaakt	ik	schaak	schaak	schaken
	du	schaakst	schaakst
	he/se/dat	schaakt	schaak
	wi/ji/Se/se	schaakt (schaken)	schaken

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw fortrücken

wat wegschaken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schaken; schaak, schaakt	ik	schaak	schaak	schaken
	du	schaakst	schaakst
	he/se/dat	schaakt	schaak
	wi/ji/Se/se	schaakt (schaken)	schaken

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw wegrücken

wat wegschaken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
schaken; schaak, schaakt	ik	schaak	schaak	schaken
	du	schaakst	schaakst
	he/se/dat	schaakt	schaak
	wi/ji/Se/se	schaakt (schaken)	schaken

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang