Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

jmdn erbittern

een verbittern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
verbittern; verbitter, verbittert	ik	verbitter	verbitter (verbitterde)	verbittert
	du	verbitterst	verbitterst (verbitterdest)
	he/se/dat	verbittert	verbitter (verbitterde)
	wi/ji/Se/se	verbittert (verbittern)	verbittern (verbitterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn verbittern

een verbittern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
verbittern; verbitter, verbittert	ik	verbitter	verbitter (verbitterde)	verbittert
	du	verbitterst	verbitterst (verbitterdest)
	he/se/dat	verbittert	verbitter (verbitterde)
	wi/ji/Se/se	verbittert (verbittern)	verbittern (verbitterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn vergrämen

een verbittern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
verbittern; verbitter, verbittert	ik	verbitter	verbitter (verbitterde)	verbittert
	du	verbitterst	verbitterst (verbitterdest)
	he/se/dat	verbittert	verbitter (verbitterde)
	wi/ji/Se/se	verbittert (verbittern)	verbittern (verbitterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw verbittern

een wat verbittern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
verbittern; verbitter, verbittert	ik	verbitter	verbitter (verbitterde)	verbittert
	du	verbitterst	verbitterst (verbitterdest)
	he/se/dat	verbittert	verbitter (verbitterde)
	wi/ji/Se/se	verbittert (verbittern)	verbittern (verbitterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdm etw vergrämen

een wat verbittern

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
verbittern; verbitter, verbittert	ik	verbitter	verbitter (verbitterde)	verbittert
	du	verbitterst	verbitterst (verbitterdest)
	he/se/dat	verbittert	verbitter (verbitterde)
	wi/ji/Se/se	verbittert (verbittern)	verbittern (verbitterden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang