Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

flöten

quinkeleren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
quinkeleren; quinkeleer, quinkeleert	ik	quinkeleer	quinkeleer (quinkeleerde)	quinkeleert
	du	quinkeleerst	quinkeleerst (quinkeleerdest)
	he/se/dat	quinkeleert	quinkeleer (quinkeleerde)
	wi/ji/Se/se	quinkeleert (quinkeleren)	quinkeleren (quinkeleerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

quinkelieren

quinkeleren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
quinkeleren; quinkeleer, quinkeleert	ik	quinkeleer	quinkeleer (quinkeleerde)	quinkeleert
	du	quinkeleerst	quinkeleerst (quinkeleerdest)
	he/se/dat	quinkeleert	quinkeleer (quinkeleerde)
	wi/ji/Se/se	quinkeleert (quinkeleren)	quinkeleren (quinkeleerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zwitschern

quinkeleren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
quinkeleren; quinkeleer, quinkeleert	ik	quinkeleer	quinkeleer (quinkeleerde)	quinkeleert
	du	quinkeleerst	quinkeleerst (quinkeleerdest)
	he/se/dat	quinkeleert	quinkeleer (quinkeleerde)
	wi/ji/Se/se	quinkeleert (quinkeleren)	quinkeleren (quinkeleerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw zwitschern

wat quinkeleren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
quinkeleren; quinkeleer, quinkeleert	ik	quinkeleer	quinkeleer (quinkeleerde)	quinkeleert
	du	quinkeleerst	quinkeleerst (quinkeleerdest)
	he/se/dat	quinkeleert	quinkeleer (quinkeleerde)
	wi/ji/Se/se	quinkeleert (quinkeleren)	quinkeleren (quinkeleerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang