Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw abschatten [etw abschattieren/nuancieren]

wat nuanceren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
nuanceren; nuanceer, nuanceert	ik	nuanceer	nuanceer (nuanceerde)	nuanceert
	du	nuanceerst	nuanceerst (nuanceerdest)
	he/se/dat	nuanceert	nuanceer (nuanceerde)
	wi/ji/Se/se	nuanceert (nuanceren)	nuanceren (nuanceerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw abschattieren [etw abschatten/nuancieren]

wat nuanceren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
nuanceren; nuanceer, nuanceert	ik	nuanceer	nuanceer (nuanceerde)	nuanceert
	du	nuanceerst	nuanceerst (nuanceerdest)
	he/se/dat	nuanceert	nuanceer (nuanceerde)
	wi/ji/Se/se	nuanceert (nuanceren)	nuanceren (nuanceerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw abstufen [etw abtönen]

wat nuanceren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
nuanceren; nuanceer, nuanceert	ik	nuanceer	nuanceer (nuanceerde)	nuanceert
	du	nuanceerst	nuanceerst (nuanceerdest)
	he/se/dat	nuanceert	nuanceer (nuanceerde)
	wi/ji/Se/se	nuanceert (nuanceren)	nuanceren (nuanceerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang