Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

brillieren

imponeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
imponeren; imponeer, imponeert	ik	imponeer	imponeer (imponeerde)	imponeert
	du	imponeerst	imponeerst (imponeerdest)
	he/se/dat	imponeert	imponeer (imponeerde)
	wi/ji/Se/se	imponeert (imponeren)	imponeren (imponeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn beeindrucken

een imponeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
imponeren; imponeer, imponeert	ik	imponeer	imponeer (imponeerde)	imponeert
	du	imponeerst	imponeerst (imponeerdest)
	he/se/dat	imponeert	imponeer (imponeerde)
	wi/ji/Se/se	imponeert (imponeren)	imponeren (imponeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

jmdn imponieren

een imponeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
imponeren; imponeer, imponeert	ik	imponeer	imponeer (imponeerde)	imponeert
	du	imponeerst	imponeerst (imponeerdest)
	he/se/dat	imponeert	imponeer (imponeerde)
	wi/ji/Se/se	imponeert (imponeren)	imponeren (imponeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang