Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

wat eenheitlich maken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
maken; maak, maakt	ik	maak	maak/möök	maakt
	du	maakst	maakst/möökst
	he/se/dat	maakt	maak/möök
	wi/ji/Se/se	maakt (maken)	maken/möken

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw vereinheitlichen

wat vereenheitlichen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
vereenheitlichen; vereenheitlich, vereenheitlicht	ik	vereenheitlich	vereenheitlich (vereenheitlichde, vereenheitlichede)	vereenheitlicht
	du	vereenheitlichst	vereenheitlichst (vereenheitlichdest, vereenheitlichedest)
	he/se/dat	vereenheitlicht	vereenheitlich (vereenheitlichde, vereenheitlichede)
	wi/ji/Se/se	vereenheitlicht (vereenheitlichen)	vereenheitlichen (vereenheitlichden, vereenheitlicheden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw vereinheitlichen

wat standardiseren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
standardiseren; standardiseer, standardiseert	ik	standardiseer	standardiseer (standardiseerde)	standardiseert
	du	standardiseerst	standardiseerst (standardiseerdest)
	he/se/dat	standardiseert	standardiseer (standardiseerde)
	wi/ji/Se/se	standardiseert (standardiseren)	standardiseren (standardiseerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang