Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw nachformen

wat namaken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
maken; maak, maakt	ik	maak	maak/möök	maakt
	du	maakst	maakst/möökst
	he/se/dat	maakt	maak/möök
	wi/ji/Se/se	maakt (maken)	maken/möken

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw nachformen [nach Muster/Vorbild]

wat naformen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
formen; form, formt	ik	form	form (formde, formede)	formt
	du	formst	formst (formdest, formedest)
	he/se/dat	formt	form (formde, formede)
	wi/ji/Se/se	formt (formen)	formen (formden, formeden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw nachformen [nach Muster/Vorbild]

wat koperen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
koperen; kopeer, kopeert	ik	kopeer	kopeer (kopeerde)	kopeert
	du	kopeerst	kopeerst (kopeerdest)
	he/se/dat	kopeert	kopeer (kopeerde)
	wi/ji/Se/se	kopeert (koperen)	koperen (kopeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang