Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

musizieren

Musik maken

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
maken; maak, maakt	ik	maak	maak/möök	maakt
	du	maakst	maakst/möökst
	he/se/dat	maakt	maak/möök
	wi/ji/Se/se	maakt (maken)	maken/möken

(in Klammern regionale Nebenformen)

musizieren

spelen [e:]

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
spelen; speel, speelt	ik	speel	speel (speelde)	speelt
	du	speelst	speelst (speeldest)
	he/se/dat	speelt	speel (speelde)
	wi/ji/Se/se	speelt (spelen)	spelen (speelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

musizieren

musizeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
musizeren; musizeer, musizeert	ik	musizeer	musizeer (musizeerde)	musizeert
	du	musizeerst	musizeerst (musizeerdest)
	he/se/dat	musizeert	musizeer (musizeerde)
	wi/ji/Se/se	musizeert (musizeren)	musizeren (musizeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

musizieren [live auf Veranstaltungen]

opspelen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
spelen; speel, speelt	ik	speel	speel (speelde)	speelt
	du	speelst	speelst (speeldest)
	he/se/dat	speelt	speel (speelde)
	wi/ji/Se/se	speelt (spelen)	spelen (speelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

musizieren [live auf Veranstaltungen]

upspelen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
spelen; speel, speelt	ik	speel	speel (speelde)	speelt
	du	speelst	speelst (speeldest)
	he/se/dat	speelt	speel (speelde)
	wi/ji/Se/se	speelt (spelen)	spelen (speelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

musizieren [kunstlos]

dudeln

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
dudeln; dudel, dudelt	ik	dudel	dudel (dudelde)	dudelt
	du	dudelst	dudelst (dudeldest)
	he/se/dat	dudelt	dudel (dudelde)
	wi/ji/Se/se	dudelt (dudeln)	dudeln (dudelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang