Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw konzipieren [in allen hd Bed]

wat konziperen (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
konziperen; konzipeer, konzipeert	ik	konzipeer	konzipeer (konzipeerde)	konzipeert
	du	konzipeerst	konzipeerst (konzipeerdest)
	he/se/dat	konzipeert	konzipeer (konzipeerde)
	wi/ji/Se/se	konzipeert (konziperen)	konziperen (konzipeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw konzipieren [in allen hd Bed]

wat kunziperen (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
kunziperen; kunzipeer, kunzipeert	ik	kunzipeer	kunzipeer (kunzipeerde)	kunzipeert
	du	kunzipeerst	kunzipeerst (kunzipeerdest)
	he/se/dat	kunzipeert	kunzipeer (kunzipeerde)
	wi/ji/Se/se	kunzipeert (kunziperen)	kunziperen (kunzipeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw konzipieren [etw verfassen]

wat skizzeren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
skizzeren; skizzeer, skizzeert	ik	skizzeer	skizzeer (skizzeerde)	skizzeert
	du	skizzeerst	skizzeerst (skizzeerdest)
	he/se/dat	skizzeert	skizzeer (skizzeerde)
	wi/ji/Se/se	skizzeert (skizzeren)	skizzeren (skizzeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw konzipieren [etw planen]

wat planen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
planen; plaan, plaant	ik	plaan	plaan (plaande)	plaant
	du	plaanst	plaanst (plaandest)
	he/se/dat	plaant	plaan (plaande)
	wi/ji/Se/se	plaant (planen)	planen (plaanden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang