Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

konvergieren

övereenstimmen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
stimmen; stimm, stimmt	ik	stimm	stimm (stimmde, stimmede)	stimmt
	du	stimmst	stimmst (stimmdest, stimmedest)
	he/se/dat	stimmt	stimm (stimmde, stimmede)
	wi/ji/Se/se	stimmt (stimmen)	stimmen (stimmden, stimmeden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

konvergieren

konvergeren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
konvergeren; konvergeer, konvergeert	ik	konvergeer	konvergeer (konvergeerde)	konvergeert
	du	konvergeerst	konvergeerst (konvergeerdest)
	he/se/dat	konvergeert	konvergeer (konvergeerde)
	wi/ji/Se/se	konvergeert (konvergeren)	konvergeren (konvergeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

konvergieren

kunvergeren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
kunvergeren; kunvergeer, kunvergeert	ik	kunvergeer	kunvergeer (kunvergeerde)	kunvergeert
	du	kunvergeerst	kunvergeerst (kunvergeerdest)
	he/se/dat	kunvergeert	kunvergeer (kunvergeerde)
	wi/ji/Se/se	kunvergeert (kunvergeren)	kunvergeren (kunvergeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang