Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw inspizieren

wat kontrolleren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
kontrolleren; kontrolleer, kontrolleert	ik	kontrolleer	kontrolleer (kontrolleerde)	kontrolleert
	du	kontrolleerst	kontrolleerst (kontrolleerdest)
	he/se/dat	kontrolleert	kontrolleer (kontrolleerde)
	wi/ji/Se/se	kontrolleert (kontrolleren)	kontrolleren (kontrolleerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw inspizieren

wat kuntrulleren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
kuntrulleren; kuntrulleer, kuntrulleert	ik	kuntrulleer	kuntrulleer (kuntrulleerde)	kuntrulleert
	du	kuntrulleerst	kuntrulleerst (kuntrulleerdest)
	he/se/dat	kuntrulleert	kuntrulleer (kuntrulleerde)
	wi/ji/Se/se	kuntrulleert (kuntrulleren)	kuntrulleren (kuntrulleerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw inspizieren

wat visenteren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
visenteren; visenteer, visenteert	ik	visenteer	visenteer (visenteerde)	visenteert
	du	visenteerst	visenteerst (visenteerdest)
	he/se/dat	visenteert	visenteer (visenteerde)
	wi/ji/Se/se	visenteert (visenteren)	visenteren (visenteerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw inspizieren

wat inspizeren (selten)

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
inspizeren; inspizeer, inspizeert	ik	inspizeer	inspizeer (inspizeerde)	inspizeert
	du	inspizeerst	inspizeerst (inspizeerdest)
	he/se/dat	inspizeert	inspizeer (inspizeerde)
	wi/ji/Se/se	inspizeert (inspizeren)	inspizeren (inspizeerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang