Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

etw implantieren

wat inplanten

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
planten; plant, plant	ik	plant	plant (plantde, plantede)	plant
	du	plantst (plantest)	plantst (plantdest, plantedest)
	he/se/dat	plant (plantet)	plant (plantde, plantede)
	wi/ji/Se/se	plant (planten)	planten (planteden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw implantieren

wat implanteren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
implanteren; implanteer, implanteert	ik	implanteer	implanteer (implanteerde)	implanteert
	du	implanteerst	implanteerst (implanteerdest)
	he/se/dat	implanteert	implanteer (implanteerde)
	wi/ji/Se/se	implanteert (implanteren)	implanteren (implanteerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang