Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Verben

grassieren

sik utbreden

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
breden; breed, breedt	ik	breed	breed (breedte, bredete)	breedt
	du	breedst (bredest)	breedst (breedtest, bredetest)
	he/se/dat	breedt (bredet)	breed (breedte, bredete)
	wi/ji/Se/se	breedt (breden)	breden (breedten, bredeten)

(in Klammern regionale Nebenformen)

grassieren

grasseren

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
grasseren; grasseer, grasseert	ik	grasseer	grasseer (grasseerde)	grasseert
	du	grasseerst	grasseerst (grasseerdest)
	he/se/dat	grasseert	grasseer (grasseerde)
	wi/ji/Se/se	grasseert (grasseren)	grasseren (grasseerden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

zum Seitenanfang