Netzwörterbuch (SASS Plattdeutsch)

SASS Plattdeutsches Netzwörterbuch SASS Plattdeutsche Lehrmaterialien öffnen

Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde

Förderer
Aussprachehinweise
Benutzungshinweise
Abkürzungsverzeichnis
Allgemeine Informationen
Bücher
Fehrs-Gilde

Hochdeutsch

Plattdeutsch

direkte Treffer

Substantive

Abteil

Afdeel n, Pl.: Afdelen

weitere Treffer anzeigen

weitere Treffer

Substantiveanzeigen

Abteilung

Afdelen f, Pl.: Afdelen/~s

Abteilungsleiter

Afdelensbaas m, Pl.: Afdelensbasen

Abteilungsleiter

Afdelensleider m, Pl.: Afdelensleiders

Abteilungsleiterin

Afdelensbaas m, Pl.: Afdelensbasen

Abteilungsleiterin

Afdelensbaas'sche f, Pl.: Afdelensbaas'schen

Abteilungsleiterin

Afdelensbasin f, Pl.: Afdelensbasinnen

Abteilungsleiterin

Afdelensleidersche f, Pl.: Afdelensleiderschen

Abteilungsleiterin

Afdelensleiderin f, Pl.: Afdelensleiderinnen

Betriebsabteilung

Bedriefsafdelen f, Pl.: Bedriefsafdelen/~s

Einkaufsabteilung

Inkoopsafdelen f, Pl.: Inkoopsafdelen/~s

Einzelabteil

Enkeltafdeel n, Pl.: Enkeltafdelen

Eisenbahnabteil

Togafdeel n, Pl.: Togafdelen

Erste-Klasse-Abteil

Eerste-Klass-Afdeel n, Pl.: Eerste-Klass-Afdelen

Finanzabteilung

Finanzafdelen f, Pl.: Finanzafdelen/~s

Kreditabteilung

Kreditafdelen f, Pl.: Kreditafdelen/~s

Personalabteilung

Personalafdelen f, Pl.: Personalafdelen/~s

PR-Abteilung

PR-Afdelen f, Pl.: PR-Afdelen/~s

Tiefbauabteilung

Deepboafdelen f, Pl.: Deepboafdelen/~s

Tiefbauabteilung

Deepbuafdelen f, Pl.: Deepbuafdelen/~s

Unterabteilung

Ünnerafdelen f, Pl.: Ünnerafdelen/~s

Versandabteilung

Versandafdelen f, Pl.: Versandafdelen/~s

Werbeabteilung

Warvafdelen f, Pl.: Warvafdelen/~s

Wertpapierabteilung

Weertpapeerafdelen f, Pl.: Weertpapeerafdelen/~s

Zugabteil

Afdeel n, Pl.: Afdelen

Zugabteil

Togafdeel n, Pl.: Togafdelen

Verbenanzeigen

etw abteilen

wat afdelen

Konjugation von delen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
delen; deel, deelt	ik	deel	deel (deelde)	deelt
	du	deelst	deelst (deeldest)
	he/se/dat	deelt	deel (deelde)
	wi/ji/Se/se	deelt (delen)	delen (deelden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

etw abteilen

wat aftrennen

Konjugation von trennen

Infinitiv; Imperativ (sg, pl)	Person	Präsens	Präteritum	Partizip II
trennen; trenn, trennt	ik	trenn	trenn (trennde, trennede)	trennt
	du	trennst	trennst (trenndest, trennedest)
	he/se/dat	trennt	trenn (trennde, trennede)
	wi/ji/Se/se	trennt (trennen)	trennen (trennden, trenneden)

(in Klammern regionale Nebenformen)

Impressum
Datenschutz

zum Seitenanfang